P. de Raadt
Pleun de Raadt (1788 – 1870) was tientallen jaren lang een machtig man in het dorp.
Deze burgemeester had een opmerkelijke loopbaan waarin de naam van zijn ambt nogal eens wijzigde. De Raadt diende zowel de Nederlandse als de Franse overheid. Als enige Barendrechtse burgemeester mocht hij zich ook ‘keizerlijk notaris’ noemen.
Pleun de Raadt was burgemeester in een periode van grote veranderingen. Uiteindelijk veranderde zelfs zijn eigen naam…..
Nederland stond sinds 1795 onder toenemende Franse invloed. In 1810 werd het zelfs bij Frankrijk gevoegd. De plaatselijke overheid kreeg in deze tijd meer taken. Bijvoorbeeld de burgerlijke stand en de politie. Te kleine en te grote gemeenten waren daarvoor ongeschikt. Oost-Barendrecht, West-Barendrecht en Carnisse werden daarom samengevoegd tot één gemeente. Met één burgemeester, op z’n Frans ‘maire’ genoemd.
De Raadt werd in 1811 ‘provisioneel maire’ van zijn geboorteplaats Barendrecht. In datzelfde jaar werd hij ‘maire de la Commune de Barendrecht’, een ambt dat hij tot 1813 bekleedde. Hij was trouwens ook ‘keizerlijk notaris’.
Pleun de Raadt kreeg al op jonge leeftijd belangrijke functies. Toen hij in 1809 de eerste notaris van Barendrecht werd, was hij nog maar 21 jaar. Twee jaar later was hij al ‘maire’. In tegenstelling tot de meeste Barendrechters sprak De Raadt ook Frans. Wie geen Frans sprak, maakte tijdens de Franse overheersing geen kans op een baan als bestuurder van een gemeente.
Pleun de Raadt legde in 1811 deze eed af:
‘Ik zweere getrouwheid aan den Keizer en gehoorzaamheid aan de Wetten van het Keizerrijk.’
Van 1813 tot 1817 was hij ‘president van Barendrecht’.
Van 1817 tot 1825 was De Raadt schout van West-Barendrecht en Carnisse.
Van 1825 tot en met 1836 was hij burgemeester van West-Barendrecht en Carnisse. De Raadt was ook burgemeester van Oost-Barendrecht: van 1827 tot en met 1836.
Op 1 januari 1837 wordt hij burgemeester van de gemeente Oost-en West-Barendrecht. Op eigen verzoek krijgt hij ontslag op 2 januari 1850.
Na zijn vertrek uit Barendrecht was De Raadt rechter in Dordrecht. Hij was van 1856 tot zijn dood in 1870 ook lid van Provinciale Staten.
Net als een moderne burgemeester heeft ‘maire’ Pleun de Raadt in de Franse tijd te maken met criminaliteit. Dit blijkt uit een brief van 6 december 1812 die ‘maire’ V.F. Tromer van Rhoon schrijft aan Pleun de Raadt.
De brief gaat over een voorval dat zich gedeeltelijk in Barendrecht heeft afgespeeld.
De ‘garde champêtre’ (veldwachter) van Rhoon heeft dagenlang op de loer gelegen in de griend van Jan Tol om dieven van hout te betrappen. Met succes, want ’s middags om vijf uur ziet de veldwachter een paar dieven. Ze hebben een slee met hout bij zich.
Aanvankelijk weten de dieven te ontkomen. Bij het huis ‘Het Schaapje’ ziet de veldwachter de mannen met de slee weer lopen. Hij hoort daar van iemand dat het Cornelis van Galen met nog twee mannen is.
Zoals de meeste Barendrechters van tegenwoordig weten, is Het Schaapje een café in Barendrecht, op de grens met Albrandswaard. Destijds lag daar de grens tussen de gemeenten Barendrecht en Rhoon. De ‘maire’ van Rhoon vraagt in zijn brief dan ook aan zijn collega van Barendrecht of hij wil zorgen dat de daders worden gestraft. De macht van de ‘maire’ en de veldwachter van Rhoon houdt immers op bij huis ‘Het Schaapje’. Daar begint het gebied van ‘maire’ Pleun de Raadt.
Van 1817 tot 1825 is Pleun de Raadt schout van West-Barendrecht en Carnisse. Uit die tijd is een proces-verbaal bekend van een inbraak. Watermolenaar Pleun van der Graaf meldt op 6 oktober 1824 aan de schout dat er de voorgaande dag bij hem is ingebroken.
Het hele gezin van de molenaar heeft die dag van 7 of 8 uur ’s morgens tot 5 of 6 uur ’s middags op het land gewerkt. ’s Avonds ontdekt de vrouw van de molenaar dat er is ingebroken. Met een beitel is een lade opengebroken. De buit:
‘een roode bloedkoralen ketting van twee strengen met een gouden boek’(slot). Verder een aantal zilveren gespen en ook nog ‘een roodbonte halsdoek’. Er wordt ook geld vermist: ‘vier stukjes ten bedrage van elk van 62 en een halve cents, een stuk van 2,60 gulden’ en een gulden.
Schout Pleun de Raadt noteert alles in zijn proces-verbaal. Voordat het naar Justitie wordt gezonden, leest hij het nog eens voor aan molenaar Pleun van der Graaf. Omdat deze niet kan schrijven, ondertekent de schout zelf het proces-verbaal.
Nederland maakte van 1810 tot 1813 deel uit van het keizerrijk Frankrijk. Alle mannen van twintig jaar werden opgeroepen om dienst te nemen in het Franse leger. Ook in de gemeente Barendrecht, waarvan Pleun de Raadt ‘maire’ (burgemeester) was.
De Barendrechtse jongens die werden opgeroepen voor de militaire dienst, werden ingeschreven in het Journal du Maire. Van de jaren 1811, 1812 en 1813 zijn de lijsten met namen van de dienstplichtigen bewaard gebleven.
Wie van de Barendrechtse jongens in het Franse leger moest dienen, werd door loting bepaald. Iemand die in het leger moest, werd daarom ‘loteling’ genoemd. Wie werd ingeloot, hoefde niet zelf in dienst te gaan. Hij kon ook iemand betalen om als ‘remplaçant’ (vervanger) dienst te doen. De medische keuring van de ingelote jongens vond plaats in Ridderkerk.
Van de 28 Barendrechters die in 1811, 1812 en 1813 door maire Pleun de Raadt werden ingeschreven in het Journal du Maire is het beroep bekend. Ze waren vooral boerenknecht (5), dagloner (11) en landbouwer (7). Een zekere Bastiaan Nieuburg woonde niet in Barendrecht, maar in het tuchthuis te Gouda.
Bij de medische keuring in Ridderkerk, kregen verschillende Barendrechters vrijstelling van militaire dienst. Zo hoeft in februari 1813 Cornelis Stok niet in het leger, omdat zijn broer al dienst doet. Hoe het met Jan Huiskens afgelopen is, weten we niet. Achter zijn naam staat alleen ‘overvallen’.
Later in 1813 werd bij de keuring in Ridderkerk Jan Moojen uit Barendrecht afgekeurd; ‘te kort’ was het oordeel van de Raad van de Recrutering. Willem Visser mocht ook thuisblijven, omdat zijn broer al in het leger diende. Cornelis van der Linden werd afgekeurd wegens ‘vallende ziekte’. Ook de eerder genoemde Bastiaan Nieuburg (blijkbaar terug uit het tuchthuis) werd afgekeurd. Hij was te kort.
Overigens valt het op dat in 1812 vanuit Barendrecht negen jongens voor het Franse leger werden goedgekeurd. Er werden er twee afgekeurd. In 1813 werden er nog maar twee goedgekeurd. Vier werden er afgekeurd. In 1813 stond Napoleon op het punt om de oorlog te verliezen. Zou het toeval zijn dat er bijna geen soldaten meer naar zijn leger werden gestuurd?
De dienst in het leger van Napoleon was trouwens niet zonder gevaar. In het najaar van 1812 namen 15.000 Noord-Nederlanders deel aan de veldtocht van Napoleon in Rusland. Het leger ging ten onder in de bitter koude winter die daarop volgde. Maar twee tot drie procent van deze soldaten keerde terug.
De in 1790 geboren Barendrechter Meeuwis Visser moet zich op dinsdag 3 maart 1812 ’s morgens ten acht uren’ melden in Den Haag om dienst te nemen in het Franse leger. Van hem wordt aangenomen dat hij in 1812 is Rusland is overleden.
Er vielen nog meer slachtoffers onder de Barendrechters in Franse dienst. Cornelis van Dijk (geboren in 1792) en Pleun van der Giessen (ook uit 1792) keerden niet terug uit dienst. In 1815 werd genoteerd dat Cornelis Commijs niet in (Nederlandse) militaire dienst hoefde te gaan, omdat zijn enige broer niet was teruggekeerd uit Franse dienst. Drie vermisten dus, hoogstwaarschijnlijk gesneuveld.
Naast jonge mannen voor het leger, had Frankrijk ook mannen tussen de 24 en 49 jaar oud nodig. Het ging om schippers en schippersknechten die moesten helpen bij het uitvoeren van het Continentaal Stelsel. Dat was een reeks maatregelen van Napoleon om Engeland af te sluiten van het vasteland van Europa. Handeldrijven met Engeland was streng verboden. Patrouilles met schepen moesten smokkel tegengaan.
In 1811 zorgde Pleun de Raadt er als secretaris van het gemeentebestuur voor dat de namen van twee mannen uit Carnisse en twee mannen uit West-Barendrecht werden doorgegeven.
Als burgemeester in de Franse oorlogstijd heeft Pleun de Raadt dus meegewerkt aan het leveren van jongemannen aan het Franse leger. Van hen is één zeker omgekomen. Daarnaast zijn er drie vermisten bekend, die hoogstwaarschijnlijk ook zijn gesneuveld.
Daarbij moeten we wel bedenken dat de kersverse burgemeester al kort na zijn aantreden in 1811 door de Fransen onder druk werd gezet om op te treden tegen Barendrechters die de dienstplicht wilden ontduiken. Ook in 1812 en 1813 werd hij herhaaldelijk aangespoord om jongens naar het Franse leger te sturen.
In de haven van Medemblik ligt op 15 juni 1812 het fregat Evertsen. Het is een Nederlands schip van de Franse marine. Nederland is op dat moment immers onderdeel van Frankrijk.
De 35-jarige matroos 2e klasse Willem Vermaas besluit dat hij genoeg heeft van het leven aan boord. Hij verlaat het schip en keert niet meer terug. Hij vindt onderdak in Dussen.
Terwijl Vermaas zich schuilhoudt, wordt zijn signalement verspreid:
- lengte: 1,71 m
- haar en wenkbrauwen: blond
- ogen: blauw
- hoog voorhoofd
- grove neus
- gewone mond
- ronde kin
- ovaal gezicht
Deserteur Willem Vermaas komt uit Barendrecht. Hij dient bij de marine als ‘remplaçant’. Dat is iemand die tegen betaling de militaire dienst ingaat in plaats van een ander. Vermaas is de vervanger van Jan Streefkerk uit West-Barendrecht. Ze hebben op 27 februari 1811 bij Keizerlijk Notaris Pleun de Raadt in Barendrecht een contract afgesloten.
Jan Streefkerk sluit het contract af, omdat op 4 februari 1811 bekend is geworden dat hij behoort tot de Barendrechtse jongemannen die dienstplichtig zijn. Het was nog niet zeker dat Jan Streefkerk het leger in moest, want de loting moest nog plaatsvinden.
Willem Vermaas is bereid om in plaats van hem in dienst te gaan. In het contract spreken ze vier dingen af:
- Als Streefkerk wordt uitgeloot van militaire dienst, krijgt Vermaas toch 50 gulden.
- Als Vermaas in plaats van Streefkerk in militaire dienst gaat, ontvangt hij 225 gulden. Als na twee jaar de diensttijd voorbij is, ontvangt hij 400 gulden.
- Als Vermaas de 400 gulden niet ophaalt binnen zes weken na het einde van de diensttijd, dan wordt 200 gulden uitgekeerd aan zijn ouders of aan hun erfgenamen.
- Als Vermaas voortijdig de militaire dienst verlaat (desertie dus), krijgt hij geen 400 gulden.
Door in de haven van Medemblik te derserteren, verliest Willem Vermaas dus zijn recht op 400 gulden.
Bijzonder is dat we in deze zaak Pleun de Raadt tegenkomen in de rol van notaris.
Na het vertrek van de Fransen uit Nederland in 1813, keert Willem Vermaas terug naar Barendrecht. De nieuwe Nederlandse regering stelt de dienstplicht in voor mannen tussen 18 en 23 jaar. Blijkbaar ziet Willem Vermaas dit als een nieuwe kans. Hij biedt zich weer aan als plaatsvervanger voor een dienstplichtige. Deze maal is het Pieter Kool die niet in dienst wil en zich wil laten vervangen door Willem Vermaas.
De twee sluiten op 12 januari 1814 een contract af bij notaris Pleun de Raadt. De notaris heeft zich ongetwijfeld herinnerd wat er in 1812 is gebeurd. Hij neemt daarom in het contract de bepaling op dat indien Vermaas deserteert, hij al het geld moet teruggeven aan Kool.
Willem Vermaas was niet de enige Barendrechtse remplaçant. In september 1813 werd de 19-jarige Jan Nootenboom opgeroepen voor militaire dienst. Waarschijnlijk omdat Jan in 1814 zou trouwen, werd een remplaçant gezocht. De 33-jarige Jacob van Hulst wilde in plaats van Jan in dienst. Dan moesten er wel in totaal 2520 francs en 1200 Hollandse guldens worden betaald. Een deel van dat bedrag moest direct op tafel komen. De rest moest in gedeelten iedere week aan de vrouw van Jacob betaald worden.
De Barendrechtse burgemeester Pleun de Raadt wordt in 1812 en 1813 door de Franse machthebbers aangespoord om meer dienstplichtigen te leveren voor het Franse leger. Blijkbaar is de dienstplicht op dat moment niet erg populair. Dat wordt bevestigd door een voorval in Oud-Beijerland, niet ver van Barendrecht.
In Oud-Beijerland is het op 20 en 21 februari onrustig. Jonge mannen die zich moeten melden voor de loting voor militaire dienst, weigeren mee te werken. In het dorp zijn opstootjes.
De Franse prefect De Stassart komt onmiddellijk vanuit Dordrecht naar Oud-Beijerland. Hij houdt een nieuwe loting. Nu is er niet alleen verzet van Oud-Beijerlandse jongeren. Ook jonge mannen uit omliggende dorpen sluiten zich erbij aan. De Stassart wordt zelfs belegerd in het raadhuis, waar de loting moet plaatsvinden. Daarop laat hij het vuur openen. Drie jongeren komen om. De rest meldt zich daarna alsnog voor de loting.
Bij verkiezingen voor de Tweede Kamer, de gemeenteraad, Provinciale Staten of het Europees Parlement mogen tegenwoordig Barendrechters van 18 jaar en ouder stemmen. Voor 1850 was dat heel anders. Alleen mannen die meer dan een bepaald bedrag aan belasting betaalden mochten stemmen. Zij maakten landelijk minder dan een half procent van de bevolking uit. Vrouwen mochten niet stemmen evenals mannen die niet rijk genoeg waren.
Van de verkiezingen voor Provinciale Staten in 1841 is een nauwkeurige lijst bekend van de mannen die mochten stemmen. In sommige dorpen waren dat er niet veel. In Klaaswaal mocht alleen een notaris stemmen. In Heerjansdam heeft ook bepaald geen rij gestaan voor het stembureau. Daar mochten vier mensen stemmen: twee vlasboeren, de burgemeester en de ‘heel- en vroedmeester’.
Barendrecht telde 16 mensen met stemrecht. Ze zijn allemaal bekend:
- Pleun de Raadt (burgemeester)
- Johannes Nolen (chirurgijn)
- Cornelis Huijser (particulier)
- Jan de Jong (particulier)
- Aart Visser Wiekertz. (particulier)
- Cornelis Barendregt (landbouwer)
- Jan Barendregt (landbouwer)
- Joost Barendregt (landbouwer)
- Gerrit den Boer (landbouwer)
- Jan van Dijk (landbouwer)
- Pieter van der Jagt (landbouwer)
- Pieter Leeuwenburg (landbouwer)
- Arij van der Linden (landbouwer)
- Pieter de Raadt (landbouwer)
- Meeuwis Uijterlinde (landbouwer)
- Hendrik Visser (landbouwer)
Mogelijk zijn de particulieren rentenierende oud-landbouwers.
Van oudsher hadden de ambachtsheren veel te vertellen in de Dorpskerk. Ze bepaalden onder meer welke predikant er werd benoemd.
Onder invloed van de Fransen mocht de overheid zich na 1798 minder bemoeien met de kerk. Dat gold ook voor het Barendrechtse gemeentebestuur en de Dorpskerk. Er kwam een commissie die onderzoek moest doen naar de verhouding tussen het kerk- en het gemeentebestuur.
Wat die commissie in Barendrecht bereikt heeft, weten we niet. We weten wel dat er in 1812 geen commissie meer was. Maire Pleun de Raadt was kerkmeester en later zelfs opperkerkmeester.
Na het vertrek van de Fransen vraagt de gemeente ontheffing van de nieuwe regels. Die ontheffing komt er niet, maar de gemeente blijft zich wel bemoeien met de kerk.
In 1848 verandert de Nederlandse grondwet. Kerk en Staat moeten voortaan gescheiden zijn. In Barendrecht moeten daarom nieuwe regels voor de administratie van de Dorpskerk worden opgesteld. Het gemeentebestuur met burgemeester Pleun de Raadt bemoeit zich daar mee. Dat zinde de kerkenraad niet. Die ‘zette vraagtekens bij het recht van het gemeentebestuur zich met het ontwerp en vaststelling van een dergelijk reglement te bemoeien’. Het kwam echter niet tot een breuk tussen het gemeentebestuur en de kerk.
De bemoeienis van Pleun de Raadt met het bestuur van de Dorpskerk kan te maken gehad hebben met het gebrek aan belangstelling bij de Barendrechters voor het bestuur van de kerk. We weten uit 1867 dat de mannelijke leden van de Dorpskerk mochten stemmen over de vraag of ze meer invloed moesten krijgen op het benoemen van de predikant, de diakenen en de ouderlingen. Er werd slechts één stem uitgebracht.
Barendrecht was in de tijd van Pleun de Raadt een boerendorp. De inwoners leefden vooral van landbouw en veeteelt. Ook werd er gevist op zalm. Het dorp had ook een korenmolen en wel drie havens. Vanuit Oost-Barendrecht en Heerjansdam voer een schipper op Rotterdam en Dordrecht. De tweede haven was de Oude Haven van West-Barendrecht, vanwaar ook een schipper op Dordrecht en Rotterdam voer. De derde haven was die bij de Koedood. Bovendien was er een veer voor voetgangers naar Heinenoord.
De Dorpskerk nam in het leven van de Barendrechters een belangrijke plaats in. Het kerkje was aan het eind van de achttiende eeuw tweemaal uitgebreid: met een aanbouw aan de noordkant (1771) en met een toren (1787).
De kern rond de Dorpskerk was maar klein. Veel huizen stonden verspreid langs de dijken van het dorp. Het opvallendste huis was het statige Waalesteyn aan de Dorpsstraat. Hier woonde burgemeester Pleun de Raadt. Tegenover Waalesteyn en de Dorpskerk was het dorpsplein met de herberg. Verder stonden er langs dit deel van de Dorpsstraat maar weinig gebouwen. Tussen Waalesteyn en boerderij Heuvelsteyn was aan de noordkant van de Dorpsstraat zelfs vrijwel geen bebouwing. Langs de Singel stonden meer huizen. .
In de tijd van burgemeester Pleun de Raadt bleef Barendrecht een boerendorp. Toch stond de tijd ook hier niet stil.
Net als in de rest van Nederland werd hier in januari 1812 de Burgerlijke Stand ingevoerd. Alle inwoners moesten dus worden ingeschreven in het bevolkingsregister. Dat bleef zo nadat de Fransen in 1813 Nederland hadden verlaten.
Een belangrijke verandering voor de Barendrechtse boeren was de komst van de eerste veearts. Leendert Swart vestigde zich op 20 september 1839 als veearts in Barendrecht. Hij trouwde in 1842 met Jannetje, de dochter van ‘heelmeester’ Johannes Nolen. De veearts kreeg een toelage van 150 gulden per jaar.
De komst van een veearts in het dorp was belangrijk voor de inwoners van Barendrecht. De meeste mensen verdienden hun brood met de landbouw en veelteelt. Zij hadden dagelijks te maken met koeien, schapen, paarden en ander vee. Hoe belangrijk de landbouw was in die tijd, blijkt uit een lijst die in 1832 werd opgesteld. Daarin staan alle 114 grondeigenaren van de gemeente Oost-Barendrecht vermeld. Hiervan staat bij 42 als beroep ‘bouwman’ (boer), ‘dagloner’ (arbeider die per dag werd betaald) of ‘vlasboer’.
Eén grondeigenaar had als beroep vrachtrijder. Hij zal zijn vrachten ongetwijfeld hebben vervoerd met één of twee P.K. In ieder geval hadden al deze mensen behoefte aan advies en hulp van een veearts.
In heel Nederland was er in de tijd van burgemeester Pleun de Raadt onvrede met de Nederlandsche Hervormde Kerk, waartoe ook de Dorpskerk behoorde. In 1834 begon in het Groningse Ulrum de Afscheiding. Bijna alle leden van de kerk in die plaats stapten uit de Nederlandsche Hervormde Kerk en stichtten een eigen kerk.
Ook in Barendrecht vond een Afscheiding plaats. Hier verlieten in 1835 de eerste twee mensen de Hervormde Kerk. Vier jaar later stonden al 32 mensen ingeschreven bij de Afgescheidenen. Ze hielden kerkdiensten in een woonhuis aan de Develsluis in Heerjansdam. Daar hielden ze diensten samen met Heerjansdamse ‘afgescheidenen’. De Barendrechters houden vanaf 1841 hun diensten in een vlasschuur van Krijn Dorsman aan de Dorpsstraat. Zij gaan zich Christelijke Afgescheiden Gemeente noemen. Ook ontstond er onder de ‘afgescheidenen’ weer verdeeldheid. Het zou niet de laatste kerkscheuring zijn in het dorp.
Pleun de Raadt kwam uit de familie Outraet, een in Barendrecht bekende familie van schouten, schepenen en bezitters van boerderijen.
In 1812 trouwde Pleun de Raadt met Lena Barendregt (1792 – 1833), afkomstig van hoeve Heuvelsteyn. Het echtpaar kreeg vijf zoons, waarvan er drie in leven bleven. De grafsteen van Lena is nog steeds te zien bij de Dorpskerk.
In augustus 1835 hertrouwde Pleun de Raadt met Anthonetha Molenaar Pietersdr, dochter van de burgemeester van IJsselmonde. Zij kregen geen kinderen.
Burgemeester De Raadt nam op 2 januari 1850 ontslag, omdat hij een te nauwe familieband had met de gemeenteontvanger. Deze belangrijke ambtenaar was niemand minder dan zijn eigen zoon Marius Fortuin de Raadt. De gemeenteraad had hier geen bezwaar tegen, maar de Gouverneur van de provincie wilde er geen ontheffing voor verlenen.
Het gevolg: burgemeester Pleun de Raadt trad af en zoon Marius Fortuin de Raadt werd benoemd tot Ontvanger van de gemeente.
Jaren later werd Leonardus Apollonius de Raadt (zoon van Marius en kleinzoon van Pleun) lid van de gemeenteraad (van 1883 tot 1905) en wethouder (1893 tot 1905). Zo kende Barendrecht toch een kleine De Raadt-dynastie.
Pleun de Raadt kocht in 1836 voor het toen aanzienlijke bedrag van 17.500 gulden (7955 euro) de ambachtsheerlijkheid Hendrik Ido Ambacht en noemde zich dan Pleun de Raadt van Hendrik Ido Ambacht.
Op 13 juni 1847 liet hij via de rechtbank zijn voornamen wijzigen. Voortaan heette hij Plonius Jan de Raadt van Hendrik Ido Ambacht.
Pleun de Raadt had dan wel veel geld betaald om zich ambachtsheer van Hendrik Ido Ambacht te mogen noemen, na 1848 had hij daar als ambachtsheer officieel niets meer te vertellen. Na hem is er geen nieuwe ambachtsheer in Hendrik Ido Ambacht geweest. Dat was wel het geval in Barendrecht, zie 'De hedendaagse ambachtsheer'.
Barendrecht dankt zijn eerste postkantoor aan burgemeester Pleun de Raadt.
Toen Pleun de Raadt burgemeester werd, had Barendrecht nog geen postkantoor. Er bestonden zelfs nog geen postzegels. Barendrechters die een brief wilden sturen, moesten gebruik maken van het postkantoor in Dordrecht. Ze moesten dus twee-en-half uur lopen om een brief te posten.
In plaats van zelf naar het postkantoor te lopen, gaven Barendrechters brieven liever mee aan de postiljon. Deze stopte aan de Dordtsestraatweg. Voor vijf cent bracht hij de brief naar Dordrecht.
De afwezigheid van een postkantoor werd voor steeds meer mensen een ergernis. Burgemeester De Raadt schreef daarom in juni 1846 een brief aan de minister van Financiën met het verzoek om in Barendrecht een postkantoor te vestigen. De minister stemde toe.
Op 1 mei 1847 werd het eerste postkantoor in gebruik genomen. ‘Brievengaarder’ Hermanus Boshoven bevestigde een brievenbus aan zijn huis. Voor elke brief die aankwam, kreeg hij vijf cent. Hij bracht de brieven rond in het dorp. De uitgaande brieven bracht hij naar de Dordtsestraatweg, waar hij ze meegaf aan de postiljon.
Voor de verzenders en ontvangers van brieven was 1 januari 1852 een belangrijke dag. Op die datum werden in Nederland de postzegels ingevoerd.
In de tijd dat Pleun de Raadt maire, schout en burgemeester was, werd er nogal eens gepraat over de begraafplaats. Waarom? Dat zat zo:
Net als in de rest van Nederland was het in Barendrecht de gewoonte om doden te begraven op het kerkhof bij de kerk of in de kerk. Dat laatste had zelfs de voorkeur, maar was wel duurder (vandaar de uitdrukking ‘rijke stinkerd’!)
In de achttiende eeuw werd er gewaarschuwd voor de gevaren van slecht afgedekte lijken in de kerk en begraafplaatsen midden in het dorp. Er zou gevaar voor besmetting zijn.
Nadat de Fransen in 1795 ons land hadden bezet, werd er een verbod afgekondigd op het begraven in kerken en binnen de bebouwde kom. Van dat verbod trokken veel mensen zich niets aan. Ook in Barendrecht werden er nog steeds mensen in de kerk begraven.
In 1813 vergaderde de gemeenteraad van ‘maire’ Pleun de Raadt over een brief van de Prefect waarin deze aandrong op een nieuwe begraafplaats. De leden van de gemeenteraad voelden er niets voor. Er was volgens hen geen betere begraafplaats dan die bij de Dorpskerk. Die voldeed aan alle eisen.
De Prefect was niet tevreden. Hij liet de onderprefect schrijven dat er binnen 34 tot 40 meter buiten de begraafplaats geen woningen mochten zijn. De Barendrechtse bestuurders hielden voet bij stuk. Het dorp had een uitstekende begraafplaats. Bovendien was het aanleggen van een nieuwe begraafplaats te duur.
In datzelfde jaar 1813 vertrokken de Fransen uit Nederland. De nieuwe koning Willem I stelde het verbod op het begraven in de kerk en binnen de bebouwde kom buiten werking. In Barendrecht kon alles dus bij het oude blijven.
Burgemeester Pleun de Raadt was echter nog niet van het probleem verlost. De minister van Binnenlandse Zaken liet in 1825 weten dat het verbod van de Fransen toch niet zo’n gek idee was geweest. Er moest een einde komen aan het begraven in kerken en op kerkhoven. Twee jaar later verboden Gedeputeerde Staten het begraven in de kerk en op kerkhoven binnen de bebouwde kom. Buiten de steden en dorpen moesten nieuwe begraafplaatsen worden aangelegd.
De gemeenteraden van Oost-Barendrecht en van West-Barendrecht en Carnisse vergaderden in 1828 samen over deze zaak. Ze stelden een brief op, waarin ze uitlegden dat het kerkhof bij de Dorpskerk nog uitstekend dienst kon doen. Rond het kerkhof lag een ruime gracht en vlakbij stonden maar zes huizen.
De brief had succes. Met het begraven in de kerk was het wel afgelopen.
In 1871 werd alsnog een nieuwe begraafplaats geopend aan de 1e Barendrechtseweg, maar toen was Pleun de Raadt al lang geen burgemeester meer.
Rond de Dorpskerk is nog goed te zien dat vroeger rond de kerk een kerkhof lag. Er liggen nog enkele grafstenen, waaronder die van de vrouw van Pleun de Raadt.
De Barendrechtse burgemeester De Raadt wordt wel eens verward met de Dordtse burgemeester met dezelfde achternaam. Niet zo vreemd, want Pleun de Raadt verhuisde van Barendrecht naar Dordrecht.
Het is echter een misverstand. Mr. Gerrit Adrianus de Raadt was burgemeester van Dordrecht van 1862 tot 1883.
Van 1831 tot 1840 staken er stokken uit de torenspits van de Dorpskerk. Eraan vast zaten ronde schijven. Met het toestel konden berichten worden doorgegeven. Maar veel meer wisten de inwoners van het dorp er waarschijnlijk niet over te vertellen.
Het merkwaardige toestel was een Optische Telegraaf en was inderdaad bedoeld om berichten mee door te geven.
In 1830 raakte Nederland in oorlog met de opstandige Belgen. Vanuit Den Haag moesten snel berichten worden verzonden naar het leger in Brabant. Ingenieur Lipkens ontwierp hiervoor een systeem met drie horizontale palen waaraan zes draaibare ronde schijven waren bevestigd. Met deze ‘Optische Telegraaf van Lipkens’ konden wel 24.975 verschillende getallen en letters worden doorgeseind.
De seintoestellen werden in 1831 geplaatst op hoge gebouwen tussen Den Haag en Breda. In deze omgeving werd de boodschap doorgegeven van de Wester Nieuwe Hoofdpoort (in de buurt van de tegenwoordige Erasmusbrug) in Rotterdam naar de kerktoren van Barendrecht en van daar naar de kerktoren van Puttershoek.
Een boodschap was in 25 minuten van Den Haag in Breda. Voor die tijd was dat razendsnel. Een ruiter of een postkoets deed er immers vele uren langer over.
Het seintoestel in de torenspits van de Dorpskerk werd bemand door twee mensen. Ze zaten hoog in de toren, boven de klok. Elke vijf minuten moesten de mannen met een verrekijker kijken naar Rotterdam en naar Puttershoek. Er kon immers een boodschap aankomen. Ze moeten ook codeboeken bij zich gehad hebben. Want regelmatig veranderden de codes. De Belgen mochten immers niet meelezen!
Bovenin de toren hebben ze ook een kacheltje gehad. Voor de schoorsteen werden drie gaten gemaakt in de torenspits. Verschillende gaten, zodat ze de kachelpijp konden draaien als de wind van richting veranderde. Als de mannen aan het eind van de dag klaar waren met hun werk, kwamen ze naar beneden. Ze deden de deur van de kerktoren op slot en gingen naar huis.
We kennen de namen van twee mannen die de Optische Telegraaf in Barendrecht hebben bediend: J. Biesbroek en D. Slaman. De eerste heeft zijn naam gegraveerd in de torenspits. De tweede kwam niet verder dan de letters ‘Sla’. Slaman heeft in deze tijd een kind laten dopen in de Dorpskerk.
Gaten voor de Optische Telegraaf zijn bij de restauratie van de kerk in de jaren zestig dichtgemaakt. Aan de binnenkant van de toren zijn de sporen ervan nog te zien. Het gat waardoor op feestdagen de vlag wordt uitgestoken, is destijds gebruikt voor de Optische Telegraaf.
In 1839 was de oorlog met België afgelopen. Er werd gestopt met het gebruik van de Optische Telegraaf. Het toestel werd in 1840 van de kerktoren gehaald. Al snel sprak niemand meer over het project.
In het radioprogramma Middag aan de Maas van RTV Rijnmond, uitgezonden op 27 augustus 2018, vertelt Arco van der Lee over de optische telegraaf op de Dorpskerk.
Uitzending Radio Rijnmond 27 augustus 2018
In de tijd van burgemeester Pleun de Raadt bemoeit het gemeentebestuur zich ook met de bestrijding van kraaien en eksters. Deze dieren worden in die tijd zeer schadelijk gevonden.
Op zondag 12 mei 1833 maken ‘Burgemeester en Assessoren van Oost-West Barendrecht en Karnisse’ bekend dat de inwoners in actie moeten komen tegen de nesten van de schadelijke vogels. Ze roepen op ‘om de Exter en Kraainesten aan de dijken en wegen, in de polders, boomgaarden, buitengronden als elders binnen de gemeente liggende, te verstoren en uijt te roeijen’.
Op vrijdag 17 mei 1833 is er een ‘schouwdag’. Die dag moet iedereen om acht uur ’s morgens zijn plicht gedaan hebben. Als nog een ekster- of kraaiennest wordt gevonden, dan krijgt de eigenaar van de grond een boete van één gulden vijftig. Bovendien moet hij dan alsnog het nest opruimen.
In het radioprogramma Middag aan de Maas van RTV Rijnmond, uitgezonden op 16 april 2015, vertelt Arco van der Lee over burgemeester Pleun de Raadt.
Uitzending Radio Rijnmond 16 april 2015
H. Oldenhof: ‘Café Het Schaapje (2)’, in Contactblad 48, september 1991, p. 8;
H. Oldenhof: ‘De Watermolenaar Pleun van der Graaf’, in Contactblad 62, Barendrecht maart 1995, pagina 26, 27;
Ir. J.A. van der Giessen: opmerking over Meeuwis Visser in Contactblad 101, Barendrecht maart 2005, p.5;
H. Oldenhof: ‘De dienstplicht in de Franse tijd’, in Contactblad 56, Barendrecht september 1993, p. 13 - 18;
H. Oldenhof: ‘De dienstplicht in de Franse tijd (2)’, in Contactblad 57, Barendrecht december 1993, p. 16 – 22;
H. Oldenhof: ‘De dienstplicht in de Franse tijd (3)’, in Contactblad 60, Barendrecht september 1994, p. 20- 24;
H. Oldenhof: ‘De dienstplicht in de Franse tijd (4)’, in Contactblad 61, Barendrecht december 1994, p. 2- 5;
Prof. Dr. L.J. Rogier: ‘Eenheid en scheiding’, Utrecht 1968, p. 275, 280;
H. Oldenhof: ‘De dienstplicht in de Franse tijd (2)’, in Contactblad 57, Barendrecht december 1993, p. 17 – 20;
H. Oldenhof: ‘Willem Vermaas’, in Contactblad 60, Barendrecht september 1994, p. 4 -6;
Bas Blokker, Gijsbert van Es, Hendrik Spiering: ‘Nederland in een Handomdraai’, Uitgeverij Balans 1999, p.214;
P. Groenenboom: De Steenhoek, in Contactblad 55, Barendrecht juni 1993, p. 6, 7;
Judith Amsenga en Geertje Dekkers: ’”Wat nu”, zei Pichegru. De Franse Tijd in Nederland, 1795 – 1813’, Hilversum 2004, p. 80 - 81;
A.M. Overwater: ‘Het Bestuur van Barendrecht 1811 – 2001’, Barendrecht 2001, p. 89;
H.A. Bakker: ‘Inventarisatie van de archieven van de Hervormde Gemeente Barendrecht’, Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam, 1980, p. VI – VIII;
H. Oldenhof: ‘Veeartsen in Barendrecht’, in Contactblad 55, Barendrecht juni 1993, p.9;
H. van Herwerden: ‘Over mensen en kaarten’, in Contactblad 9, Barendrecht december 1981, p. 13, 14;
H. van Herwerden: ‘Over kerkscheiding te Barendrecht en een oud kerkraam’, in Contactblad 29, Barendrecht december 1986, p. 20, 21;
H. Oldenhof: ‘Kadaster 1832, in Contactblad 55, Barendrecht juni 1993, p.19-22;
A.M. Overwater:’Memorieteksten in en om de Dorpskerk van Barendrecht, Barendrecht 1987, p. 78 –79;
J.W. Regt: ‘Geschied- en aardrijkskundige beschrijving van den Zwijndrechtschen Waard, den Riederwaard en het Land van Putten over de Maas’, Zwijndrecht 1848, p. 181;
H. Oldenhof: ‘Exter en kraainesten schouw’, in Contactblad 62, Barendrecht maart 1995, p. 28;
A.M. Overwater: ‘Het Bestuur van Barendrecht 1811 – 2001’, Barendrecht 2001, p. 70;
Arco van der Lee: ‘De burgemeesters van Barendrecht, deel 1’, in Het Zuiden, 9 juni 2005;
A.M. Overwater: ‘Memorieteksten in en om de Dorpskerk van Barendrecht’, Barendrecht 1987, p. 31, 82 - 87;
G.P. Aalders, D. Damsma, P.J. Horsman, F. Jorissen, L. Noordegraaf: ‘Hendrik Ido Ambacht 1332-1982’, Hendrik Ido Ambacht, 1982, p. 58;
Knipselarchief Historische Vereniging Barendrecht: map burgemeesters/algemeen en burgemeestersmap Pleun de Raadt;
J.W. Regt: ‘Geschied- en aardrijkskundige beschrijving van den Zwijndrechtschen Waard, den Riederwaard en het Land van Putten over de Maas’, Zwijndrecht 1848, p. 179;
‘Het postwezen te Barendrecht’, in Contactblad 102, Barendrecht juni 2005, p. 13;
Ir. J.A. van der Giessen: ‘Waalesteijn’, in Contactblad 102, Barendrecht juni 2005, p.2 – 5;
Wikipedia: lijst met burgemeesters van Dordrecht;
H.Oldenhof: ‘Barendrecht in de Franse tijd’, in Contactblad 59, Barendrecht juni 1994, p. 18 – 21;
Paul Brood en Karijn Delen: ‘Het Vaderlandse Geschiedenis Boek’, Zwolle 2003, p. 227;
A.P. van den Hoek: ‘Het geslacht Van den Hoek uit Ridderkerk’, Heinenoord, 1993, p. 554;
J.E.J. Blinde: '100 jaar Gereformeerde kerk van Barendrecht', Barendrecht 1987, p. 9 - 15