Bestuur » De Riederwaard » De hoofdrolspelers » Leenman en leenheer

Leenman en leenheer

Een ambachtsheer had zijn ‘ambacht’ of ‘heerlijkheid’ in leen van zijn leenheer. Hoe de verhouding tussen de twee was, blijkt uit een belevenis van Daniel van der Merwede.

Daniel van der Merwede is in 1320 ambachtsheer van Carnisse. Daniel behoort tot de edelen die in de Raad van graaf Willem III zitten. Hij heeft voor zijn leenheer (de graaf) al een paar moeilijke zaken knap opgelost. In zo’n geval kan je je heer wel om een gunst vragen zonder daarvoor te moeten betalen.

In het voorjaar van 1320 bemerkt hij tot zijn schrik dat de dijk van de Riederwaard bij Carnisse in zeer slechte staat verkeert. De dijk is er zo slecht aan toe dat ambachtsheer Daniel van der Merwede het probleem zelf niet meer kan oplossen.

Daniel van der Merwede besluit de graaf om hulp te vragen. Graaf Willem verblijft dat voorjaar in Middelburg. Daniel reist naar Middelburg. Bij de graaf aangekomen, vertelt hij over de slechte toestand van de dijk.

De graaf laat na het gesprek een brief opstellen. Daarin schrijft hij ‘dat wij om de nood, zoals wij vernomen hebben, van de dijk in Carnisse en om de menige trouwe dienst, die ons Heer Daniel van der Merwede, onze trouwe ridder, gedaan heeft en nog zal doen, hem te gratiën gedaan hebben (= hem de gunst verleend hebben)…’ Die gunst is dat de inwoners van Carnisse na hun overlijden, hun bezit mogen nalaten aan hun kinderen.
Prettig om te weten dat de graaf geen aanspraak maakt op de erfenissen van overleden bewoners van Carnisse. Dat is bedoeld als een aanmoediging om niet weg te trekken uit Carnisse. Ze moeten dan wel een stuk van de dijk versterken.

Van die gunst voor de toekomst verbetert de dijk niet. Blijkbaar zijn de boeren en hun ambachtsheer niet meer in staat om de dijk goed te repareren. Later loopt de Riederwaard toch onder.

Uit deze belevenis van Daniel van der Merwede blijkt dat de ambachtsheer hulp kan vragen aan zijn leenheer, de graaf. De graaf kan gunsten verlenen aan zijn leenman, de ambachtsheer. In dit geval schiet de ambachtsheer met die gunst weinig op. Hij zal wel trots zijn geweest op de brief. Daarin noemt de graaf hem immers ‘onze trouwe ridder’.

bron

J. Schop: ‘Vier eeuwen geschiedenis van Barendrecht III’, in Contactblad nr 15, Barendrecht. juni 1983, p. 6; het citaat uit de brief van de graaf is vertaald in modern Nederlands