De tramlijn Rotterdam – Barendrecht - Hoeksche Waard
In de Hoeksche Waard was al bij de eerste plannen voor de Barendrechtse Brug rekening gehouden met een spoorlijn. In het begin wilde men zelfs een spoorlijn van Barendrecht naar de Hoeksche Waard. Maar dat was veel te duur.
Toen de Barendrechtse Brug in 1888 werd geopend, lagen er geen rails op. De brug werd geen succes, want reizigers uit Barendrecht die de brug waren overgestoken, moesten dan verder reizen over dijkjes en slechte wegen. En dat in een tijd waarin bijna niemand eigen vervoer had. De auto was twee jaar eerder in Duitsland uitgevonden. Het zou nog vele jaren duren voordat veel mensen zo’n vervoermiddel konden betalen.
In 1893 besloten invloedrijke mensen in de Hoeksche Waard dat het geen zin meer had om zelf plannen voor een spoor- of tramlijn te maken. Het zou beter zijn om eens te gaan praten met de directie van de RTM. Eerst was RTM-directeur Guichart niet enthousiast. Hij wilde alleen plannen maken als gemeenten en polderbesturen uit de Hoeksche Waard geld zouden voorschieten. De provincie besloot een derde van de kosten te betalen. De Tweede Kamer ging nog bijna dwarsliggen, want de tramlijn zou te duur worden. De minister van Waterstaat wist een kleine meerderheid van de kamerleden te overtuigen. Hij wees op de belangrijke landbouw van de Hoeksche Waard. Om de producten van het land naar de stad Rotterdam te krijgen was een goede verbinding nodig.
Dat de nieuwe tramlijn ook Barendrecht een snelle verbinding met Rotterdam en de Hoeksche Waard zou geven, speelde in deze tijd helemaal geen rol.
In Barendrecht was nooit gevraagd om de nieuwe tramlijn. Het dorp had al een station aan de spoorlijn tussen Rotterdam en Dordrecht. Toen de tramlijn eenmaal werd aangelegd, was men wel onder de indruk.
“Een tram van Rotterdam naar de Hoeksche Waard die ons dorp zou passeren, ach velen geloofden zelfs niet meer aan dat ‘praatje’. Doch zie, gisteren kwamen reeds wagenvrachten reusachtige palen, een locomobile enz. en ’s avonds stond daar een tweede Eifeltoren in de kom van ons dorp, waarnaar velen een kijkje kwamen nemen. Nog enkele maanden en de tram doorsnijdt onze schoone landouwen om over de Maasbrug, als een lang verwachte bruid de Hoeksche Waard in de armen te snellen.”
Op 30 april 1898 werd de tramlijn in gebruik genomen. De tram verliet Rotterdam-Zuid over de Dordtsestraatweg (die in de wijk Lombardijen tegenwoordig Guido Gezelleweg en Pascalweg heet). Bij de Achterweg (tegenwoordig Kooiwalweg) werd de gemeente Barendrecht bereikt. Op die plaats begint tegenwoordig het provinciale fietspad. De tramlijn kruiste de Dorpsstraat (toen Voordijk) en reed dan het tramstation Barendrecht binnen. Dit stationnetje lag dichtbij de Talmaweg.
Na het vertrek uit station Barendrecht kruiste de tram de Middeldijk. Ten zuiden van die dijk lag station Middeldijk. Hier konden reizigers tussen 1904 en 1941 overstappen op de tram naar Zwijndrecht. Middeldijk was dus een belangrijk station. Het kreeg dan ook een indrukwekkende houten overkapping.
Na het vertrek vanaf station Middeldijk kruiste de tram de Achterzeedijk en reed over de Barendrechtse Brug naar de Hoeksche Waard. Bij het naderen van de Barendrechtse Brug zette de tram via een contact in de rails een bel in werking. Die waarschuwde mensen op de brug dat de tram in aantocht was.
De tram vervoerde niet alleen reizigers. Er was ook goederenvervoer. Zo werden er melkbussen vervoerd naar Rotterdam, mest naar tuinders in Zwijndrecht en suikerbieten naar de suikerfabrieken van Oud-Beijerland en Puttershoek.
Toen Nederland in mei 1945 werd bevrijd, waren de tramlijnen, de locomotieven en de wagons van de RTM versleten. De schade werd zo goed mogelijk hersteld. Korte tijd later, in 1953, werd de regio getroffen door de Watersnoodramp. Veel tramlijnen van de RTM werden beschadigd. Opnieuw moesten de sporen hersteld worden, maar dat gebeurde niet altijd voldoende.
Intussen werd getwijfeld over het nut van de tram. Er kwamen steeds meer auto’s, vrachtwagens en bussen. Bovendien werd besloten tot het uitvoeren van het Deltaplan. Volgens dat plan werden dijken en dammen gebouwd om een nieuwe overstroming van Zeeland en de Zuid-Hollandse Eilanden te voorkomen. Veel tramlijnen van de RTM zouden daarvoor moeten worden omgeleid.
Op 10 oktober 1956 zakte op de Dordtsestraatweg in Rotterdam-Zuid de tram naar Barendrecht en Numansdorp door de rails. Uit onderzoek door de politie bleek de trambaan totaal versleten. Er zaten bouten los en houten dwarsliggers waren verteerd. Opnieuw werd het spoor hersteld. Maar de Rijksverkeersinspectie stelde op de Dordtsestraatweg een snelheidsbeperking in. De tram mocht voortaan niet harder rijden dan 10 kilometer per uur. Dat was voor de RTM te langzaam. Het bedrijf besloot te stoppen met het vervoeren van reizigers tussen Rotterdam, Barendrecht en Numansdorp.
Tot juni 1957 reden er nog wel goederentrams. Daarna was het afgelopen voor de tramlijn. Met een laatste tram werden daarna de rails en andere bruikbare spullen weggehaald. Pas in 2004 zou er weer een tram door Barendrecht rijden: lijn 25 van de RET.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de tram druk gebruikt. Door gebrek aan benzine reden er maar weinig auto’s en bussen, zodat meer mensen de tram moesten gebruiken.
De trams werden langer en zwaarder. Daardoor hadden de sporen en de locomotieven het zwaar.
De tram speelde een droevige rol bij de vervolging van de Joden. Joodse inwoners van de Hoeksche Waard reisden op bevel van de Duitsers per tram naar Rotterdam. Vanuit die stad werden ze vervoerd naar vernietigingskampen.
Op 18 september 1944 ging het personeel van de RTM in staking. Met een landelijke spoorwegstaking werd toen geprobeerd de bevrijding van Nederland te versnellen. Tot begin 1945 reed er alleen ’s nachts een goederentram tussen de Hoeksche Waard en Rotterdam. Daarmee werd voedsel naar de stad gebracht. Ook reden er nog trams voor het Duitse leger.
Begin 1945 werden alle trams stilgezet.
De tram van de RTM had een halte aan de Achterzeedijk. Daar werd alleen gestopt op verzoek. Als er niemand bij de halte stond te wachten, reed de tram door. De heer Van Capelle die destijds als kind aan de Achterzeedijk woonde, herinnert zich dat de machinist van de tram op dinsdagochtend altijd vaart minderde als hij de Barendrechtse Brug was gepasseerd. Op dinsdag verwachtte hij reizigers aan de Achterzeedijk. Op een dag stond er tot zijn verwondering niemand bij de halte. De tram reed door, totdat de machinist nog eens omkeek en mevrouw Van Capelle aan zag komen rennen. Ze was te laat voor de tram!
Geen nood. De machinist stopte de tram… en reed terug naar de halte. Mevrouw Van Capelle kon alsnog instappen.
Bieten naar Puttershoek
Tram passeert De Punt
Peter Pot ‘De Barendrechtse Brug’, ’s-Gravendeel 1988, p 56-58;
Wolfgang Roediger: ‘Hundert Jahre Automobil’, Leipzig 1987, p. 15, 16;
Een anonieme Barendrechter geciteerd in Peter Pot ‘De Barendrechtse Brug’, ’s-Gravendeel 1988, p 60;
Peter Pot: ‘De Barendrechtse Brug’, ’s-Gravendeel 1988, p 62;
Cor Boelhouwers; ‘De Blokkendoos’,Ouddorp 2004, p.47;
Bas van der Heiden: ‘De stoomtram en het goederenvervoer’, Klaaswaal 1994, p.40, 41, 46;
Mark Grootendorst: ‘Het trammaterieel van de Recreatief Toeristische Museumlijn Grevelingen’, Hellevoetsluis 1992, p. 7,8;
Bas van der Heiden: ‘De stoomtram tijdens de bezetting’, Klaaswaal 1993, p. 5, 65;
Bas van der Heiden: ‘De stoomtram uit de rails', Klaaswaal 1995, p. 64, 65;
H. van Herwerden: ‘Voor de laatste maal: ruim honderd jaar spoor in en om Barendrecht’, in Contactblad 27, Barendrecht juni 1986, p. 21, 22;
Filmfragmenten:
collectie Historische Vereniging Barendrecht. Toestemming RTM Museum Ouddorp.