Het bestuur van de Franse tijd tot de jaren zestig van de twintigste eeuw

Nederland werd in 1795 bezet door de Fransen. Zij zetten het Hollandse bestuur van stadhouders en regenten buiten spel. Voortaan moest er in Nederland naar Frans voorbeeld vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn.

In de Franse tijd werden de heerlijkheden afgeschaft. In plaats daarvan kwam er een gemeente. Van 1810 tot 1813 maakte ons land deel uit van het Franse keizerrijk. Er was nu een gemeente Barendrecht, die natuurlijk op z’n Frans ‘la commune de Barendrecht’ werd genoemd. De belangrijkste inwoner was Pleun de Raadt, die de titel ’maire’ kreeg. Cent Niemantsverdriet werd adjunct-maire. Hij was degene die de maire kon vervangen en hem hielp besturen.

De negen gemeenteraadsleden werden ‘membres du Conseil municipal’ genoemd. 

Na het vertrek van de Fransen in 1813  kregen de ambachtsheren wat rechten terug, maar eigenlijk was hun rol uitgespeeld. Maire Pleun de Raadt werd nu ‘president van het bestuur van de gemeente Barendrecht’ genoemd. Cent Niemantsverdriet werd vice-president.

De gemeenteraad heette geen ‘Conseil municipal’ meer, maar op z’n Hollands ‘Municipale raad’.

Dubbele babymoord in West-Barendrecht

Ook in de Franse tijd werden zware misdrijven vervolgd door de baljuw van Zuid-Holland in Dordrecht. Zoals deze zaak uit 1803.

Dubbele babymoord in West-Barendrecht

Grietje Groeneweg uit West-Barendrecht is geen bijzonder meisje. Ze wordt geboren in 1777. Op haar negentiende gaat ze weg bij haar ouders om dienstmeisje te worden in Rhoon. Daar raakt ze na bijna drie jaar zwanger.

Grietje wil nog geen kind hebben en vraagt daarom raad aan een oude vrouw. Van haar krijgt ze een fles ‘Zevenboomenwater’. Als Grietje van tijd tot tijd een slok neemt, zal de zwangerschap mislukken, verzekert de vrouw.

Met de fles in haar tas keert Grietje terug naar haar ouders in West-Barendrecht. De fles verstopt ze in de schuur. Van tijd tot tijd neemt Grietje een slok. Ze spreekt alleen met haar moeder Maria Leenheer over de zwangerschap. Haar vader Arie Groeneweg en andere mensen uit het dorp mogen nergens van weten.

Het ‘Zevenboomenwater’ werkt niet en Grietje’s buik wordt steeds dikker. Moeder en dochter spreken af wat er moet gebeuren als er toch een baby geboren wordt. Ze zullen het kind ‘bij de geboorte geheel onverzorgd laaten liggen tot het van zelve zoude gestorven zijn’, zo omschrijft de baljuw later de afspraak tussen moeder en dochter.

Op een ochtend in het jaar 1799 bevalt Grietje met hulp van haar moeder van een gezond kind. Ze leggen het meisje op een zeiltje op de koude vloer van het onverwarmde vertrek. De baby beweegt en huilt, maar krijgt geen hulp. Na een half uur wordt het doodstil…

Grietjes moeder doet het lijkje van de baby in een doosje van spaanhout en begraaft het in de tuin. Vader en de buren hebben niets gemerkt.

Opnieuw krijgt Grietje Groeneweg een baantje als dienstmeisje. Ditmaal in Rotterdam. In 1802 keert ze terug naar haar ouders in West-Barendrecht. Weer zwanger.

Dat ‘Zevenboomenwater’ niet werkt is Grietje inmiddels wel duidelijk. Ze koopt nu op advies van een vrouw drie doosjes pillen. De pillen kosten vier Hollandse guldens per doosje. Iedere vijf uur een pil slikken moet een eind maken aan de zwangerschap, zo wordt haar verteld.

Ook de pillen helpen niet en Grietje bevalt in de nacht van vrijdag 27 op zaterdag 28 mei 1803 van een zoon. Ze drukt hem direct dood. Ook bij deze bevalling is alleen Grietjes moeder aanwezig.

Deze maal lukt het niet om de bevalling voor de buitenwereld verborgen te houden. Wie er heeft gepraat, weten we niet. Uit een verslag van de rechtszaak voor de baljuw van Zuid-Holland kennen we de afloop. Op 1 juni dringen ‘commissarissen’ het huis van Grietjes ouders binnen. Grietjes moeder wijst de mannen een doosje van spaanhout aan dat in een achterkamer staat. Daarin vinden ze een dood kindje. Moeder en dochter hadden nog geen kans gehad om het doosje in de tuin te begraven.

Grietje Groeneweg en haar moeder Maria Leenheer worden afgevoerd naar Dordrecht. Daar worden ze opgesloten in de cellen van het stadhuis.

Op 2 december 1803 wordt Grietje Groeneweg wegens het leiden van ‘een onkuijsch leeven’, het proberen de zwangerschappen af te breken en het doden van de baby’s ter dood veroordeeld.

‘Rechtdoende in naam van het Bataafsche Volk zal gevangene wegens moord in het openbaar ter afschrikking aan een daartoe op te richten paal worden gewurgt dat de dood er op volgd’, besluit president Du Bois van de Dordtse rechtbank.

Hoe loopt het af?

Het leven van de twee Barendrechtse vrouwen eindigt echter toch niet op het schavot in Dordrecht.

Voordat het doodvonnis wordt uitgevoerd worden de vrouwen bijgestaan door twee predikanten uit Dordrecht. Ook mogen ze tijdens een verhoor opnieuw hun verhaal vertellen.  De doodstraf wordt op 26 oktober 1804 veranderd in een andere straf.

Moeder Maria Leenheer wordt veroordeeld tot geselen en brandmerken. Bovendien wordt ze veroordeeld tot veertig jaar tuchthuis gevolgd door een levenslange verbanning uit ‘het departement Holland’.

Ook Grietje wordt veroordeeld tot geselen en brandmerken. Zij moet zeventig jaar haar eigen kost verdienen in een tuchthuis. Alle gemaakte kosten moeten de vrouwen zelf betalen.

Wat er van de straffen werkelijk is uitgevoerd weten we niet. Van moeder Maria Leenheer is in de archieven verder niets meer terug te vinden. Van Grietje Leenheer weten we iets meer. Zij trouwt op 22 juni 1822 met Adrianus Snaaijer. Zij is dan 46 jaar, haar bruidegom 17 jaar jonger. Op 21 december 1833 overlijdt Grietje in Oost-Barendrecht. Ze is 57 jaar geworden.

Luisteren: Dubbele babymoord

In het radioprogramma Middag aan de Maas van RTV Rijnmond, uitgezonden op 27 mei 2015, vertelt Arco van der Lee over de dubbele babymoord in West-Barendrecht.

Uitzending Radio Rijnmond 27 mei 2015

bron

‘Rechterlijk archief Zuid-Holland, criminele rollen nr. 127, 18.11.1803’, afgedrukt in Contactblad 31, p. 14-18, Barendrecht juni 1987