Het bestuur (2)
Uit een oorkonde weten we dat er in 1264 in de Riederwaard een dorpje Barendrecht lag. In die oorkonde gaf de abt van de Sint-Paulusabdij in Utrecht een derde deel van de ‘tienden’ (een soort belasting) in leen aan de ambachtsheer Dirk van Riede. Als er een stuk land bedijkt en bezaaid werd, ontving de abt twee derde deel van de ‘tienden’ hierover. Dirk mocht een derde deel zelf houden. Als hij zou sterven, kreeg zijn oudste erfgenaam de tienden in leen. In de oorkonde schreef de abt ook dat er in Barendrecht een kerk gebouwd zou worden. De abt mocht beslissen welke pastoor in de kerk werd benoemd. In die brief wordt het dorpje trouwens ‘Berendrech’ genoemd.
De bewoners van de Riederwaard en de moderne Barendrechters hebben in ieder geval één ding met elkaar gemeen: het betalen van belasting.
In de Middeleeuwen is het heffen van tienden een bekende manier om belasting te innen.
De tienden worden in de vroege Middeleeuwen in West-Europa ingevoerd. De kerk mag deze belasting heffen. Daarbij wordt verwezen naar de Bijbel, waarin staat dat de Joden de gewoonte hadden om een tiende deel van de oogst aan de priesters en de tempel te schenken.
Zoals we al gezien hebben, helpt in het dorpje Barendrecht ambachtsheer Dirk van Riede met het innen van de tienden. Hij doet dit voor de abdij van Sint-Paulus, een klooster in Utrecht.
Het klooster krijgt twee derde van de opbrengst, Dirk een derde deel. Een bode van de abdij komt de tienden verzamelen, verkopen en met Dirk verdelen.
In een handvest van het stadsbestuur van Dordrecht uit 1332 staat dat de ‘thiende’ inhoudt het afstaan van ‘den elfden schoof ende dat elfde lam’. Na de oogst moet dus elke elfde schoof worden ingeleverd. Van alle lammeren moet elk elfde geboren lam worden afgestaan.
De tienden hebben nog lang bestaan. Nog in 1836 krijgen de ambachtsheren van Oost- en West-Barendrecht en Carnisse samen tien procent van het salaris van de Barendrechtse ambtenaren.
Naast de tienden kennen de inwoners van deze regio in de Middeleeuwen ook belasting in de vorm van het verlenen van diensten (de graaf helpen bij het voeren van oorlog) of het leveren van producten (bijvoorbeeld kippen afstaan aan de graaf).
De graaf heeft ook recht op een heffing, omdat hij de grondheer van de Riederwaard is. Dit ‘schot’ (ook wel ‘mannenbede’ genoemd) bedraagt voor de hele polder in de 14e en de eerste helft van de 15e eeuw ongeveer 44 pond per jaar. In 1350 en 1351 gaat het om een bedrag van 44 pond en 20 stuivers. Daarvan moet Oost-Barendrecht 10 pond en 10 stuivers betalen, West-Barendrecht 7 pond en 10 stuivers en Carnisse 10 pond. Dat is een flink deel van de heffing.
![]() Op dit schilderij komt een boer met de hoed in de hand betalen. Hij betaalt met een gans, niet met geld. Het schilderij is van Pieter Brueghel de Jongere. Vroeger heette het De Tiendheffing, nu De Boerenadvocaat. Het is te zien in het Groeningemuseum in Brugge. (www.lukasweb.be)
|
Wat is een pond?
In de tijd van Karel de Grote (768 – 814) worden er uit een pond zilver 240 muntjes (penningen) geslagen. Ook als later door een ander mengsel de hoeveelheid zilver per muntje vermindert, blijven het getal 240 en de naam pond bestaan.
De naam pond gaat een eigen leven leiden en heeft na verloop van tijd niets meer met een pond zilver te maken.
Wat voorbeelden van munten:
In de veertiende eeuw bestaat een pond Vlaams uit 240 groten. Een groot bestaat uit 12 penningen.
In Holland bestaat een groot uit 8 daar geslagen penningen.
De groot is in die tijd de meest gebruikte zilveren munt. Later komt de zilveren gulden in gebruik.
In de zestiende eeuw is een pond Vlaams 20 schellingen van 12 groten. Dat is evenveel waard als 6 gulden. Een pond hollands van 40 groten is in die tijd 1 gulden waard.
Wie zegt een oude Hollandse of Vlaamse munt van 1 pond te bezitten, is een bedrieger. Er zijn nooit munten van 1 pond geslagen.
Dordtse munten
Barendrecht heeft in de Middeleeuwen veel te maken met Dordrecht. In die stad slaan de graven van Holland hun eigen munt. De graven bezitten het recht om munten te slaan en in omloop te brengen.
Wat verdienen mensen in 1456?
Een dag ploegen | 1 groot |
Een dag wieden | 2 groten |
Dorsen of hooien | 4 groten |
Timmeren of metselen | 6 groten |
Wat zijn de prijzen in 1456? Of kan ik het ruilen?
10 granaatappelen | 2 groten |
1 mand spiering (visjes) | 4 groten |
1 paar schoenen | 5 groten |
1 kabeljauw | 6 groten |
1 gans | 8 groten |
100 houten schotels | 16 groten |
1 lam | 18 groten |
1 zalm | 20 groten |
1 schaap | 36 groten |
Bedenk wel dat veel mensen in die tijd vaak niet betalen met geld, maar met elkaar ruilen. Zo kan een ambachtsman 50 houten schotels ruilen voor een gans.
Vogels als betaling
We weten dat in 1629 de Heer van de Mijle elk jaar recht had op ‘thyen (tien) gevairt goede vogelen’. Hij krijgt de ‘goede vogelen’ via zijn buurman aan de overkant van de Oude Maas. Dat is Arent Maertensz, de ambachtsheer van Oost-Barendrecht.
Waarom moet Maertensz hier elk jaar voor zorgen?
Arent Maertensz heeft langs de Oude Maas een stuk land voor de vogelarij verpacht. De vogelarij is het vangen en verkopen van vogels.
De heer van de Mijle blijkt op de grond langs de Oude Maas ook rechten te hebben. Daarom is afgesproken dat hij jaarlijks van de pachter van Arent Maertensz. vogels krijgt.
Heerlijkheidsarchief Barendrecht, film C, nr 220a, afschrift HVB, opgenomen in chronologisch digitaal overzicht Corrie Ratsma;
H.P.H. Jansen; ‘Geschiedenis van de Middeleeuwen, Utrecht/Antwerpen 1978, p. 71, 72;
Petra J.E.M. van Dam; ‘Schijven en beuken balken’, in ‘Ingelanden als uitbaters’, Barendrecht 2003, p. 13, 14;
A.M. Overwater; ‘Het bestuur van Barendrecht 1811-2001’, Barendrecht 2001, p. 11
foto, collectie Historische Vereniging Barendrecht, naar een origineel, Heerlijkheidsarchief Barendrecht inv. Nr. 83, N.A.;
Dr. H. Enno van Gelder: ‘De Nederlandse Munten’, Het Spectrum, 1965 p. 33, 260, 261, 266;
A.A. Arkenbout, Frank van Borselen; ‘Het dagelijks leven op zijn hoven in Zeeland en het Maasmondgebied’, Rotterdam 1994, p.92 – 93