Van den Boetzelaervliet

straatnaaambordje

De familie Van den Boetzelaer was betrokken bij de strijd voor meer godsdienstvrijheid in de Nederlanden, die onder meer leidde tot de Tachtigjarige Oorlog.

Wessel van den Boetzelaer (1500-1575) was gehuwd met Fransoize van Praet, die in 1537 het ambacht Carnisse erfde van haar broer jonkheer Lodewijk van Praet. Pas op 20 maart 1541 krijgt ze het in leen. Ze werd op 9 februari 1563 opgevolgd door haar zoon Floris van den Boetzelaer.

In deze tijd liepen de spanningen tussen de Nederlanden en het Spaanse bestuur hoog op. In zijn woonplaats Asperen hielp Wessel van den Boetzelaer in 1566 de beeldenstormers die heiligenbeelden in rooms-katholieke kerken sloopten.
Floris behoorde in 1566 tot het Verbond van Edelen, dat protesteerde tegen het gebrek aan godsdienstvrijheid in de Nederlanden. Hij moest bij de komst van de Spaanse veldheer Alva het land verlaten.

Tien dagen nadat hij zijn moeder had opgevolgd, werd Floris als ambachtsheer van Carnisse opgevolgd door zijn broer Rutger van den Boetzelaer. Ook Rutger was aangesloten bij het Verbond van Edelen. Ook hij moest in 1567 het land verlaten.

In 1612 werd Gideon van den Boetzelaer, zoon van Rutger, ambachtsheer van Carnisse. Gideon was onder meer ambassadeur in Frankrijk. Hij trouwde met de zus van een protestantse Franse markies.

Na hem kwam zijn zoon Frederik Hendrik van den Boetzelaer, die het ambacht in 1643 verkocht aan Cornelis Musch. Musch was de machtige griffier van de Staten-Generaal (zie Elizabeth Catsvliet.

Hoe werd Fransoize van Praet ook ambachtsvrouwe van West-Barendrecht?

Na de dood van ridder Lodewijk van Praet, ambachtsheer van West-Barendrecht en Carnisse, was er een ingewikkelde erfopvolging ontstaan.
Jonkheer Lodewijk van Praet, de zoon van de ridder, erfde de heerlijkheid Carnisse. Hij vond rond 1537 de dood in ‘Oostland’. Waar dat was is niet duidelijk, zeker is wel dat zijn rechten als ambachtsheer door keizer Karel V zijn opgeëist. De keizer was ook graaf van  Holland. Hij was dus de leenheer.

Lodewijk bezat waarschijnlijk ook rechten op de ambachtsheerlijkheid West-Barendrecht. Zijn oudste zus was Fransoize. Zij volgde hem op 20 maart 1541 op in de heerlijkheid Carnisse. Maar haar man, Wessel van den Boetzelaer, wilde dat ze ook ambachtsvrouw van West-Barendrecht werd. Dat kon pas nadat hij  op 5 november 1546 van de keizer voor het bedrag van 24 carolusguldens de rechten op de erfenis van Lodewijk had gekocht.

Zo werd Fransoize een dag later, op 6 november 1546, ook ambachtsvrouw van West-Barendrecht. En zo had de machtige keizer Karel V ook inkomsten uit Barendrecht.

We weten niet zeker waarom Wessel van den Boetzelaer bereid was om de keizer te betalen voor het in leen krijgen van het ambacht West-Barendrecht. We kunnen wel vermoeden dat er meer in het spel was dan alleen liefde voor zijn vrouw Fransoize.

West-Barendrecht stond in 1546 nog gedeeltelijk onder water. De polder Binnenland bestond al. Ten zuiden van de Voordijk lagen grote stukken opgeslibd land. Het was aantrekkelijk om daar een nieuwe polder van te maken. Nieuw land zou ook nieuwe inkomsten opleveren voor de ambachtsvrouw.
Al in 1551 werd gestart met de inpoldering van de polder Buitenland. Wessel van den Boetzelaer was daar voor Carnisse nauw bij betrokken. En ook in West-Barendrecht? Nee, daar vertegenwoordigde Herman van Bronkhorst de familie van zijn vrouw, Petronella van Praet.

Werd Fransoize van Praet eigenlijk wel ambachtsvrouw van West-Barendrecht?

Met ambachtsvrouw Fransoize van Praet van West-Barendrecht is iets geks aan de hand. De deskundigen zijn het er niet over eens of ze wel ambachtsvrouw van West-Barendrecht is geweest.

De achtergrond van dit raadsel:

Er is een leenbrief uit 1546 waarin is vastgelegd dat keizer Karel V het ambacht West-Barendrecht in leen geeft aan Fransoize van Praet. We weten zelfs hoeveel haar man Wessel van den Boetzelaer daarvoor moest betalen.
In 1551 heeft keizer Karel V het over ‘onze beminde Wessel van den Boetzelaer, ambachtsheer van Carnisse en West-Barendrecht’. Eigenlijk was Fransoize ambachtsvrouw. Maar in die tijd was de man de baas in huis, dus de vergissing van de keizer is begrijpelijk.

Tot zover lijkt het nog wel duidelijk. Fransoize is ambachtsvrouw van West-Barendrecht en haar man Wessel regelt (meestal) haar zaakjes.

Echter, boeken over de geschiedenis van Barendrecht noemen Fransoize wel ambachtsvrouw van Carnisse, maar niet van West-Barendrecht.
Er is ook een leenbrief van koning Philips II die zorgt voor twijfel over de rol die Fransoize in West-Barendrecht heeft gespeeld. De koning beleent in 1563 Karel van Bronkhorst met het ambacht West-Barendrecht. Karel volgt dan zijn moeder Petronella van Praet op, een zus van Fransoize.
Vreemd is ook dat niet de man van Fransoize betrokken is bij de inpoldering van West-Barendrecht, maar de man van haar zus Petronella. Maar dan wel namens de familie van haar en haar zus.

Er zijn dus leenbrieven van een keizer en een koning die tegengestelde informatie geven over Fransoize en West-Barendrecht. Het lijkt erop dat dit stukje geschiedenis van Barendrecht voorlopig nog wel een raadsel blijft.

bron

Arie Verhoeven: ‘Dit boek past in ieders straatje’, Barendrecht 2005, p. 15;
A.M. Overwater: ‘Straatnamen in Molenvliet’, in Contactblad 8e jaargang nr. 29, p. 10, Barendrecht 1986;
J.W. Regt; ‘Geschied- en aardrijkskundige beschrijving van den Zwijndrechtschen Waard, den Riederwaard en het land van Putten over de Maas’, Zwijndrecht 1848, p.177, 178;
J.E.J. Blinde: Overzicht van ambachtsheren en –vrouwen, bij HVB;
Foto’s van leenbrieven en afschrift bij HVB, Heerlijkheidsarchief Barendrecht, inv. nrs. 136/1 en 2, 5 en 6 – 11 – 1546; deze bron heeft het bij de opvolging door Fransoize over de ambachtsheerlijkheid West-Barendrecht en over het jaar 1546, de overige bronnen noemen Carnisse en 1537;
C. Hoek: ‘De bezittingen van de St. Paulus-Abdij’, in Ons Voorgeslacht nr. 152, febr. 1967, p.33, 34;
Informatie over ambachtsheren bij HVB, kaartje Wessel van den Boetzelaer